zaterdag 10 juli 2010

De Gever en Zijn Gaven - hoofdstuk 3

.





Deel 1:
De doop met de Heilige Geest







Excuses in verband met de gave van de Heilige Geest
In de bediening van de Geest, waarin ik door genade al jarenlang mag staan, ben ik tot de conclusie gekomen, dat de problemen in verband met de gave van de Heilige Geest er veelal zijn, omdat deze fundamentele leerstelling de meeste gelovigen verkeerd geleerd wordt. De meeste christenen geloven wel in de gave van de Heilige Geest, maar weten niet eens, dat zij de Heilige Geest moeten ontvangen als Gods gave, die wordt uitgestort. Hoe dat komt? Wel, het is hun verkeerd geleerd!
Het is door dit verkeerde onderwijs, dat zij geloven, dat zij de Heilige Geest reeds ontvangen hebben! Daar wordt in de door hen bezochte kringen zonder meer onderwezen, dat zij de gave van de Heilige Geest “in het geloof moeten aanvaarden”. Deze gelovigen weten niets van die wondervolle manifestaties van de Geest (Gods Geest wel te verstaan!) en van Zijn heerlijkheden, die deze gave, net als in de dagen van de apostelen (lees het Bijbelboek Handelingen), vergezellen. Zij ontvangen daarom ook niets en blijven geestelijk gesproken “droog, leeg en arm”.
Zij ontberen de kracht van Gods Geest in hun leven en vanzelfsprekend ook in hun bediening!

De gave van de Heilige Geest wordt verward met de wedergeboorte
Door de gesprekken die ik mocht hebben met gelovigen uit andere kringen, heb ik mogen opmerken, dat deze gave van de Heilige Geest verward wordt met een andere ervaring, namelijk die van de wedergeboorte.
De doop met de Heilige Geest is volstrekt niet de wedergeboorte en deze laatste beslist niet de Geestesdoop. Allen die denken, dat dit wel het geval is, dwalen!
De wedergeboorte is echter wel een werking van dezelfde (Goddelijke) Geest. Het is door de wedergeboorte, dat wij “nieuwe mensen” worden, nieuwe schepselen in Christus[1]. Bij Zijn geboorte werd de Zoon des Mensen het Nieuwe Schepsel in de diepste en rijkste betekenis van het woord. Indien nu de ervaring “wedergeboren te zijn” volkomen toereikend zou zijn geweest voor al Gods plannen, waarom en waartoe wachtte dan ook Jezus, de Zoon van God, terwijl Hij stond in het water van de Jordaan, totdat Hij die kostelijke gave van de Heilige Geest, of wel die doop met de Heilige Geest, had ontvangen? Was het niet omdat Hij, ja, zelfs Hij, die gezegende zalving van Gods Geest nodig had voor Zijn wondervolle bediening tot redding van de mensheid?
Het was deze zalving van God, die Hem volkomen heerschappij deed hebben over (de machten in) de wereld en het (zondige) vlees en over (de macht van) satan. In dit zo sublieme[2] leven werd dit bewezen tijdens Zijn verzoeking in de woestijn.
In Johannes 3 heeft Jezus de noodzaak van de wedergeboorte verklaard en later, in Johannes 14 en 15, heeft Hij tot driemaal toe deze gave van de Heilige Geest beloofd.
Als wij vandaag-de-dag over “Pinksteren” spreken, dan bedoelen wij er het wonder mee, dat op de Pinksterdag gebeurde en dat door Petrus werd verklaard, te beginnen met de woorden: “Maar dit is het wat gesproken is door de profeet Joël.” (Hand. 2:16). En dit wonder was de doop met de Heilige Geest (d.i. Gods HEILIGE Geest), Die uitgestort werd, precies op die dag, die – in typebeeld – al gekend werd in de symbolische ordinantiën (of voorschriften) van Israël.
Zoals God de Vader Zijn levensadem blies op de levenloze en onbezielde vorm van de eerste mens (Adam), waardoor deze een “levende ziel” werd, net zo werden de wachtende discipelen in de opperzaal[3] getransformeerd (dat is – in geestelijke zin – veranderd) tot nieuwe wezens, toen Jezus Christus, de tweede Adam, de Heer van hemel en aarde, Zijn levensadem van opstandingskracht op hen blies: de Heilige Geest kwam vanuit de hemel “als een geweldig gedreven wind” (zie Hand. 2:2, SV). Het was toen niet alleen maar een blazen van levensadem, maar het zenden van een storm van Goddelijke kracht.
Pas op dat moment ontvingen zij de (beloofde) “Kracht uit de Hoogte” (zie Luk. 24:49) en werden zij ALLEN vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met andere tongen (de zgn. ‘tongentaal’ – zie noot[4]). Toen werd Handelingen 1:5 vervuld “want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen” en van toen af aan waren zij bekwaam om (waarlijk) Zijn getuigen te zijn[5] (zie Hand. 1:8).
Dit “bekleed worden” met “kracht uit de hoogte” (zie Luk. 24:49, HSV), deze doop met de Heilige Geest, dit ondergedompeld worden in de Geest van God, werd en is GODS STANDAARD (of maatstaf) voor de nieuwe tijdsbedeling[6], de bedeling van de Gemeente.
Gods drie getuigenissen van de Bijbelse doop met de Heilige Geest zijn achtereenvolgens:
1. de Pinksterdag (zie Hand. 2),
2. het huis van Cornelius, de hoofdman (zie Hand. 10), en
3. het geval van de gelovigen te Efeze (zie Hand. 19).
Er zijn drie getuigenissen en… een drievoudige getuigenis van God is een volmaakt getuigenis van God. Dit moet voldoende zijn voor alle gelovigen als HET bewijs, dat het de Schriftuurlijke standaard is voor de tijdsbedeling van het Evangelie, dit is, de tijdsbedeling van de Heilige Geest![7] De manifestatie (van Gods Geest) van 2000 jaar geleden (zie Hand. 2) is nog altijd dezelfde! Amen!

KLIK HIER als u deze studie – die te lang is voor op het weblog – verder wilt lezen.

CJH Theys

[1] Je zou m.i. beter kunnen zeggen dat er bij de wedergeboorte een begin gemaakt wordt met “de nieuwe mens”, het nieuwe schepsel in Christus. Net zoals er bij de natuurlijke geboorte eerst de “baby fase” is, zijn wij m.i. ook bij onze wedergeboorte (vaak) nog maar baby’s in Christus, en dus niet gelijk (geestelijk) VOLWASSEN, laat staan “VOLMAAKT in Christus”. Pas als wij waarlijk VERVULD (d.i. gedrenkt, doordrenkt) zijn met Gods Geest, dan is m.i. de volgende Bijbeltekst pas ECHT van toepassing: “Daarom, als iemand IN Christus is, is hij (waarlijk) een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, ALLES is NIEUW geworden”. Zie vooral ook nog de toelichting bij noot 11.
[2] Subliem = Zeer verheven, meer dan voortreffelijk, in hoge mate edel.
[3] Zie eventueel op ons Weblog van 21-5-2009 het artikel “De Opperzaalgemeente” van H. Siliakus.
[4] De zgn. “tongentaal” (de NBV spreekt van “klanktaal”) is m.i. iets anders dan het spreken in vreemde (of andere) talen. In 1 Kor. 14:2 staat: Wie namelijk tongentaal spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God, want niemand verstaat hem, maar in zijn geest spreekt hij geheimenissen” (HSV). En in 1 Kor. 14:4a staat: Wie tongentaal spreekt, bouwt zichzelf op… (HSV). Ook zegt Paulus in 1 Kor. 14 vers 18-19: Ik dank God dat ik meer dan u allen in tongen spreek. In de gemeente echter wil ik liever 5 woorden spreken met mijn verstand, om ook anderen te onderwijzen, dan 10.000 woorden in tongentaal” (HSV).
Het spreken in vreemde (of andere) talen is m.i. een “taal uit een ander land spreken”, een taal die je zelf niet machtig bent, maar die Gods Geest door jou heen kan spreken (als Hij dat nodig acht), zodat buitenlandse toehoorders het kunnen verstaan. Lees Handelingen 2:4-12 en wordt overtuigd!
Voor zover ik het nu kan beoordelen is de vertaling van de Herziene Statenvertaling (HSV), wat “tongentaal” of “het spreken in tongen” betreft, beter vertaald dan de Statenvertaling (SV), waar nog te vaak “vreemde talen” vermeld staat, daar waar m.i. “tongentaal” behoort te staan. Ook de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) is hier, wat mij betreft, duidelijker (en dus beter) vertaald met het woord “klanktaal”.
Voor nadere bestudering vermeld ik hierbij wat teksten uit de HSV en de NBV:
· De HSV vermeld het woord “tongentaal” o.a. in de volgende verzen: 1 Kor. 14:2, 4, 13, 14, 19 en 27. En het “spreken in tongen” vermeld de HSV o.a. in 1 Kor. 14:5, 6, 18, 23, en 39.
· De NBV vermeld het woord “klanktaal” o.a. in de volgende verzen: 1 Kor. 14:2, 4, 5, 6, 13, 14, 16, 18, 19, 22, 23, 26, 27 en 39. En het “spreken in onverstaanbare klanken” vermeld de NBV in 1 Kor. 14:9.
[5] Zie eventueel – op onze website
http://www.eindtijdbode.nl/ – de studie “Onze aardse roeping: En u zult Mijn getuigen zijn”, van E. van den Worm.
[6] De nieuwe tijdsbedeling = Het tijdperk waarmee de periode van 2000 jaar van de Gemeente, en van de Heilige Geest, en van Gods genade voor de mensheid wordt bedoeld De telling van deze periode van 2000 jaar is m.i. begonnen bij de aanvang van Jezus bediening op aarde.
[7] Zie noot 6.