.
Schriftuurlijke richtlijnen, praktische wenken en raadgevingen voor hen, die in een Gemeentelijke bediening staan.
Hoofdstuk 4
De bediening van het geven: Financiële offers om de materiële uitgaven, ten behoeve van de Gemeente, te helpen dragen.
Een bediening die alle Gemeenteleden moeten opbrengen – en alle (echte) kinderen van God in het bijzonder – is, behalve het getuigen, het bijdragen van hun financiële aandeel, om de materiële uitgaven ten behoeve van de Gemeente en de zending te kunnen (blijven) bekostigen.
Sommige voorgangers spreken niet graag over deze bediening, voor een deel uit vrees voor een “geldwolf” te worden uitgemaakt, voor een ander deel uit een zekere hoogmoed; een laakbare (d.i. afkeurenswaardige) wijze van handelen. U moet, wat dit onderwerp betreft, niet van het ene uiterste in het andere vervallen. Spreekt u er (te) veel over, dan is het zeer begrijpelijk dat u hierdoor een slechte naam krijgt. Praat u er helemaal niet over, dan schiet u tekort in de volbrenging van uw geestelijk onderricht en fraudeert u voor God en de Gemeente. U moet ook in deze de “hoogweg”[1] van Christus willen bewandelen en de Gemeente – door de wijsheid van de Heilige Geest – weten te wijzen op hun verplichtingen als kind van God in deze kwestie.
Ook het kind van God heeft nu eenmaal niet alleen zijn of haar – door genade verkregen – rechten in Christus, maar ook zijn of haar plichten, ook aangaande het betalen van de “tienden” (dus 10% van alle inkomsten), waar onze Heiland, toen Hij op aarde was, dan ook op heeft gewezen.
· “Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.” (Matth. 23:23, HSV)
Wij moeten, als kind van God, staan in het geloof en in de barmhartigheid van Christus en in het oordeel over de zonde, en dit laatste in de eerste plaats met betrekking tot onszelf; maar Jezus leert ons hier, dat wij “het belangrijkste” NIET MOETEN NALATEN. Wat is “het belangrijkste”? Dat is het betalen van “de tienden”! Dit vraagt God van ELK kind van God!
Dit geven moet de Gemeente geleerd worden, evenals ze heeft moeten leren bidden[2]. Met dat de liefde van God in uw hart groeit, leert u blijmoediger te geven voor het werk des Heren. Jezus had eens in de tempel, bij de schatkist gezeten zijnde, de verschillende gevers en geefsters gadegeslagen.
· “En toen Jezus was gaan zitten tegenover de schatkist, zag Hij hoe de menigte geld wierp in de schatkist; en veel rijken wierpen er veel in. En er kwam één arme weduwe, die er twee kleine munten (SV: penningen) inwierp, dat is een kwadrant (SV: een oort – in ons muntstelsel omgerekend nog geen cent[3]). En toen Hij Zijn discipelen bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat deze arme weduwe er meer ingeworpen heeft dan allen die iets in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun overvloed erin geworpen; maar deze heeft van haar armoede, alles wat zij had, erin geworpen, heel haar levensonderhoud.” (Mark. 12:41-44, HSV)
Als men véél heeft kan men véél geven en dan merkt men het zelfs niet echt. Zegt het spreekwoord niet: “Aan een boom zo vol geladen mist men één, twee pruimen niet?” Als men weinig heeft, dan merkt men het wel degelijk. Maar als de liefde van God werkzaam is in het hart en leven, dan geeft men tòch met blijmoedigheid van het weinige wat men heeft. Deze arme vrouw gaf “alles wat zij had”, “heel haar levensonderhoud”, twee kleine munten; in ons muntstelsel omgerekend nog geen cent (zie noot 3), maar dat was alles wat ze had. Ze had daarom naar verhouding véél meer gegeven, dan de duizenden centen van de rijken! Er staat niet voor niets geschreven, dat God een blijmoedige gever liefheeft (zie 2 Kor. 9:7). “Geef en aan u zal gegeven worden” (zie Luk. 6:38a) is één van de leefregels van het Koninkrijk van God. In dit geven openbaart zich de liefde van God, die in ons hart is uitgestort. Het geven is verweven in het Wezen van God, het is een eigenschap van God.
· “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…” (Joh. 3:16, HSV)
Als wij “kinderen van God” genaamd willen worden, is “geven” het eerste ding dat wij moeten leren. En merk nu, wat Hij beloofd heeft, als wij dit willen leren: “Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.” (Luk. 6:38, HSV)
Tienden behoren God toe
Denk nu niet dat als u de tienden betaalt (dus 10% van al uw inkomsten), dat u de Here al heel wat hebt gegeven. U hebt de Here dan nog niets gegeven; u hebt Hem alleen maar TERUGGEGEVEN, wat Hem toekomt, want God stelt het tiende deel van het inkomen van Zijn kinderen als Zijn eigendom. Schieten wij hierin tekort, dan “beroven” wij Hem van Zijn rechtmatig deel!
· “Zal een mens God beroven? Maar u berooft Mij en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer. Met een vloek bent u vervloekt, omdat u Mij berooft, zelfs het gehele volk.” (Mal. 3:8-9, SV)
Soms vraagt God meer dan de tienden, om in hetgeen nodig is te voorzien, zoals ten tijde van de bouw van de tabernakel[4] in de woestijn (zie Exod. 25:2). Dit meerdere werd een “hefoffer” genoemd. Als u méér geeft dan wat God aan ons als eis stelt, dan geeft u pas uw vrije gift uit liefde tot Hem en Zijn werk.
Denk nu niet dat gemeenteleden dit onmiddellijk zullen (kunnen of willen) doen, maar leert hun dit en God zal – door Zijn Geest – Zijn Woord meer en meer vrucht doen dragen in de levens van die gemeenteleden die hieraan gehoor geven, tot lof en prijs van Zijn Naam! En aan allen die Hem hierin (blijmoedig) gehoorzamen zal Hij Zijn Goddelijke belofte inlossen, die wij in Maleachi 3 vers 10 kunnen vinden: “Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij daarin, zegt de Here der heischaren, of Ik u dan niet opendoen zal de vensters van de hemel, en u zegen zal afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.” (SV)
De meest wonderbaarlijke bediening in het Koninkrijk van God is deze bediening van het geven. Een blijmoedig kind van God geeft gemakkelijk. Zij die een angstvalligheid kennen op financieel gebied, zij die in alles moeilijk kunnen geven en alsmaar willen ontvangen, kennen in hun geestelijk leven geen groei. Laten wij niet zó willen zijn; en anderen hierin opvoeden, opdat wij allen de volle zegen van God ontvangen! Hoeveel te meer zal God Zijn Goddelijke belofte “van hemelse overvloed” waarmaken (zie Mal. 3:10), als wij meer weten te geven dan de tienden alleen.
Heeft God van Zijn kant niet ALLES gegeven, toen Hij ZICHZELF in Jezus Christus gaf om de wereld met Zich te verzoenen? Laten wij leren om ook van onze kant, door de opening van ons wezen voor Zijn liefdewezen, Hem alles in handen te geven, alles wat wij zijn en wat wij hebben, opdat Hij erover zal kunnen beschikken naar Zijn wil. Glorie voor God!
Schriftuurlijke richtlijnen, praktische wenken en raadgevingen voor hen, die in een Gemeentelijke bediening staan.
Hoofdstuk 4
De bediening van het geven: Financiële offers om de materiële uitgaven, ten behoeve van de Gemeente, te helpen dragen.
Een bediening die alle Gemeenteleden moeten opbrengen – en alle (echte) kinderen van God in het bijzonder – is, behalve het getuigen, het bijdragen van hun financiële aandeel, om de materiële uitgaven ten behoeve van de Gemeente en de zending te kunnen (blijven) bekostigen.
Sommige voorgangers spreken niet graag over deze bediening, voor een deel uit vrees voor een “geldwolf” te worden uitgemaakt, voor een ander deel uit een zekere hoogmoed; een laakbare (d.i. afkeurenswaardige) wijze van handelen. U moet, wat dit onderwerp betreft, niet van het ene uiterste in het andere vervallen. Spreekt u er (te) veel over, dan is het zeer begrijpelijk dat u hierdoor een slechte naam krijgt. Praat u er helemaal niet over, dan schiet u tekort in de volbrenging van uw geestelijk onderricht en fraudeert u voor God en de Gemeente. U moet ook in deze de “hoogweg”[1] van Christus willen bewandelen en de Gemeente – door de wijsheid van de Heilige Geest – weten te wijzen op hun verplichtingen als kind van God in deze kwestie.
Ook het kind van God heeft nu eenmaal niet alleen zijn of haar – door genade verkregen – rechten in Christus, maar ook zijn of haar plichten, ook aangaande het betalen van de “tienden” (dus 10% van alle inkomsten), waar onze Heiland, toen Hij op aarde was, dan ook op heeft gewezen.
· “Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.” (Matth. 23:23, HSV)
Wij moeten, als kind van God, staan in het geloof en in de barmhartigheid van Christus en in het oordeel over de zonde, en dit laatste in de eerste plaats met betrekking tot onszelf; maar Jezus leert ons hier, dat wij “het belangrijkste” NIET MOETEN NALATEN. Wat is “het belangrijkste”? Dat is het betalen van “de tienden”! Dit vraagt God van ELK kind van God!
Dit geven moet de Gemeente geleerd worden, evenals ze heeft moeten leren bidden[2]. Met dat de liefde van God in uw hart groeit, leert u blijmoediger te geven voor het werk des Heren. Jezus had eens in de tempel, bij de schatkist gezeten zijnde, de verschillende gevers en geefsters gadegeslagen.
· “En toen Jezus was gaan zitten tegenover de schatkist, zag Hij hoe de menigte geld wierp in de schatkist; en veel rijken wierpen er veel in. En er kwam één arme weduwe, die er twee kleine munten (SV: penningen) inwierp, dat is een kwadrant (SV: een oort – in ons muntstelsel omgerekend nog geen cent[3]). En toen Hij Zijn discipelen bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat deze arme weduwe er meer ingeworpen heeft dan allen die iets in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun overvloed erin geworpen; maar deze heeft van haar armoede, alles wat zij had, erin geworpen, heel haar levensonderhoud.” (Mark. 12:41-44, HSV)
Als men véél heeft kan men véél geven en dan merkt men het zelfs niet echt. Zegt het spreekwoord niet: “Aan een boom zo vol geladen mist men één, twee pruimen niet?” Als men weinig heeft, dan merkt men het wel degelijk. Maar als de liefde van God werkzaam is in het hart en leven, dan geeft men tòch met blijmoedigheid van het weinige wat men heeft. Deze arme vrouw gaf “alles wat zij had”, “heel haar levensonderhoud”, twee kleine munten; in ons muntstelsel omgerekend nog geen cent (zie noot 3), maar dat was alles wat ze had. Ze had daarom naar verhouding véél meer gegeven, dan de duizenden centen van de rijken! Er staat niet voor niets geschreven, dat God een blijmoedige gever liefheeft (zie 2 Kor. 9:7). “Geef en aan u zal gegeven worden” (zie Luk. 6:38a) is één van de leefregels van het Koninkrijk van God. In dit geven openbaart zich de liefde van God, die in ons hart is uitgestort. Het geven is verweven in het Wezen van God, het is een eigenschap van God.
· “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…” (Joh. 3:16, HSV)
Als wij “kinderen van God” genaamd willen worden, is “geven” het eerste ding dat wij moeten leren. En merk nu, wat Hij beloofd heeft, als wij dit willen leren: “Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden.” (Luk. 6:38, HSV)
Tienden behoren God toe
Denk nu niet dat als u de tienden betaalt (dus 10% van al uw inkomsten), dat u de Here al heel wat hebt gegeven. U hebt de Here dan nog niets gegeven; u hebt Hem alleen maar TERUGGEGEVEN, wat Hem toekomt, want God stelt het tiende deel van het inkomen van Zijn kinderen als Zijn eigendom. Schieten wij hierin tekort, dan “beroven” wij Hem van Zijn rechtmatig deel!
· “Zal een mens God beroven? Maar u berooft Mij en zegt: Waarin beroven wij U? In de tienden en het hefoffer. Met een vloek bent u vervloekt, omdat u Mij berooft, zelfs het gehele volk.” (Mal. 3:8-9, SV)
Soms vraagt God meer dan de tienden, om in hetgeen nodig is te voorzien, zoals ten tijde van de bouw van de tabernakel[4] in de woestijn (zie Exod. 25:2). Dit meerdere werd een “hefoffer” genoemd. Als u méér geeft dan wat God aan ons als eis stelt, dan geeft u pas uw vrije gift uit liefde tot Hem en Zijn werk.
Denk nu niet dat gemeenteleden dit onmiddellijk zullen (kunnen of willen) doen, maar leert hun dit en God zal – door Zijn Geest – Zijn Woord meer en meer vrucht doen dragen in de levens van die gemeenteleden die hieraan gehoor geven, tot lof en prijs van Zijn Naam! En aan allen die Hem hierin (blijmoedig) gehoorzamen zal Hij Zijn Goddelijke belofte inlossen, die wij in Maleachi 3 vers 10 kunnen vinden: “Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij daarin, zegt de Here der heischaren, of Ik u dan niet opendoen zal de vensters van de hemel, en u zegen zal afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.” (SV)
De meest wonderbaarlijke bediening in het Koninkrijk van God is deze bediening van het geven. Een blijmoedig kind van God geeft gemakkelijk. Zij die een angstvalligheid kennen op financieel gebied, zij die in alles moeilijk kunnen geven en alsmaar willen ontvangen, kennen in hun geestelijk leven geen groei. Laten wij niet zó willen zijn; en anderen hierin opvoeden, opdat wij allen de volle zegen van God ontvangen! Hoeveel te meer zal God Zijn Goddelijke belofte “van hemelse overvloed” waarmaken (zie Mal. 3:10), als wij meer weten te geven dan de tienden alleen.
Heeft God van Zijn kant niet ALLES gegeven, toen Hij ZICHZELF in Jezus Christus gaf om de wereld met Zich te verzoenen? Laten wij leren om ook van onze kant, door de opening van ons wezen voor Zijn liefdewezen, Hem alles in handen te geven, alles wat wij zijn en wat wij hebben, opdat Hij erover zal kunnen beschikken naar Zijn wil. Glorie voor God!
KLIK HIER om deze studie (deel 4) – die te lang is voor op het weblog – verder te lezen.[5]
CJH Theys[6]
[1] “Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de Here. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen (de zgn. “hoogweg”), en Mijn gedachten dan uw gedachten”. (Jes. 55:8-9)
[2] Zie eventueel op onze website www.eindtijdbode.nl/ de studie: “Leer Bidden” van CJH Theys.
[3] Uit de Bijbelse Encyclopedie: In Markus 12:42 van de Statenvertaling is oort de vertaling van het woord kodrantès, de quadrans (zie NBV) (of, zoals in de HSV vermeld, kwadrant). De weduwe werpt in de schatkist twee kleine penningen (twee lepta), hetwelk is een oort. De oort (beter: oord) was een oud-Nederlands geldstuk ter waarde van een kwart van de munteenheid (cent). De naam is ontleend aan munten, die door een kruis in vier vakken of oorden waren verdeeld. De NBG vertaalt: twee koperstukjes, dat is een duit. De oud-Nederlandse duit had een waarde van 5/8 cent en was dus ruim 2 maal zoveel als een oord.
[4] Voor meer over het geven van de tienden aangaande de bouw van de tabernakel, zie eventueel op onze website de studie: “Christus in de Tabernakel” van CJH Theys.
[5] Voor deel 1 t/m 3(A en B) van “Podium en Gemeente”, zie ons weblog van 4/6, 10/7, 10/8 en 10/9 2009.
[6] Voor meer over de schrijver van deze studie, zie het artikel (het "In memoriam") op ons weblog van 23 augustus 2009.
· De 1ste uitgave van deze studie was omstreeks 1970 (in boekvorm). Deze hernieuwde versie is door ons bewerkt naar (meer) HEDENDAAGS Nederlands. De originele versie (digitaal uitgetypt) is eventueel op aanvraag – via info@eindtijdbode.nl – te verkrijgen.
· De 1ste uitgave van deze studie was omstreeks 1970 (in boekvorm). Deze hernieuwde versie is door ons bewerkt naar (meer) HEDENDAAGS Nederlands. De originele versie (digitaal uitgetypt) is eventueel op aanvraag – via info@eindtijdbode.nl – te verkrijgen.