dinsdag 23 februari 2010

Boekbespreking 3: Het boek RUTH in profetisch licht



Een Bijbelstudie van H. Siliakus,
uitgegeven door uitgeverij “De Eindtijdbode”.

De gelegenheid van de tijd weten
Tot de bijzonderheden van de eindtijd behoort, dat Jezus in die tijd MEER voor de gelovigen wil zijn dan in de eraan voorafgaande tijd. Dit lijkt een wat boude bewering. Staat er niet geschreven (in Hebr. 13:8), dat Jezus Christus dezelfde is, gisteren, heden en tot in eeuwigheid? En waren de heerlijkheden en zegeningen die Jezus in Zijn hogepriesterlijk gebed van de Vader afsmeekte niet bestemd voor ALLE gelovigen van de Gemeentelijke tijdsbedeling? (zie Joh. 17:20). Op deze vragen kan slechts bevestigend geantwoord worden. Maar wij willen dan ook geenszins beweren, dat er ook maar één van de in het Nieuwe Testament genoemde zegeningen, gaven en/of geestelijke ervaringen “tijdsgebonden” is, dat wil zeggen: alleen voorbehouden aan gelovigen die in een bepaald tijdperk leefden of leven. Dat zij niet in elke tijd even rijkelijk werden toebedeeld, is een andere zaak. Dat heeft te maken met afvalligheid, verwereldlijking en verflauwing (het verlaten van de eerste liefde). Als God Zijn zegeningen achterhoudt, is dat vanwege nalatigheid van de mens! Maar er kan geen twijfel over bestaan, dat alles wat in het Nieuwe Testament aan de gelovigen wordt toegezegd, bedoeld is voor de Gemeente (of Kerk) van Jezus Christus van alle eeuwen. Toch kunnen wij uit datzelfde Nieuwe Testament afleiden, dat Jezus in de eindtijd voor de gelovigen (Zijn Gemeente) meer wil zijn dan Hij was voor de eerder geleefd hebbende gelovigen. Dit hangt samen met de afwikkeling van ‘Gods raadsplan der eeuwen’, Zijn “eeuwig voornemen” (zie Ef. 3:11), en doorbreekt daarom in het geheel niet Christus’ onveranderlijkheid. Hij verandert niet, maar de tijd verandert wel. Paulus had besef van de ontwikkeling of afwikkeling van het Goddelijke raadsplan en onderscheidde in het voortgaan van de tijd een gestadig dichterbij komen van het Goddelijk einddoel. Hij schrijft: “…de zaligheid is ons nu nader, dan toen wij (eerst) geloofd hebben” (Rom.13:11). Paulus wist “de gelegenheid van de tijd”, hij onderscheidde reeds in zijn dagen een voortgang van Gods plan en sprak tegelijkertijd profetisch over het laatste der dagen. Van dezelfde Paulus is het woord: Totdat wij ALLEN zullen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte van de volheid van Christus (Ef. 4:13). Hij heeft het hier over zaken die niet al de eeuwen door gekend zijn door de gelovigen van Christus’ Gemeente (of Kerk), maar die pas in de Gemeente gevonden zullen worden, wanneer zij het eindstadium van een ontwikkeling heeft bereikt. “Totdat” (van Ef. 4:13) spreekt ons van een (geestelijke) groei die de Gemeente als geheel doormaakt vanaf de Apostolische tijd en die tot staan komt in de laatste dagen, als de Gemeente als geheel de volmaaktheid heeft bereikt. De tijd is de ruimte waarbinnen Gods plan verwezenlijkt wordt. Hoevele christenen bezitten ditzelfde Bijbelse, of beter gezegd Nieuwtestamentische, tijdsbesef? Het zijn er, zelfs vandaag-de-dag nog (getuige het feit dat er – geestelijk gezien – zovelen “slapen”), maar weinigen!

De verlossingservaring in de eindtijd
Waaruit bestaat nu dat meerdere in Jezus’ openbaring aan de Gemeente van de laatste dagen? Wat is het, dat de openbaring van Jezus Christus zoveel heerlijker maakt in die dagen, als de Gemeente op aarde de volmaaktheid bereikt? Wij kunnen dat “meerdere” als volgt omschrijven: Jezus wil voor de gelovigen van de eindtijd niet langer Verlosser alleen, maar ook Bruidegom wezen! Deze stelling zal ongetwijfeld menigeen aanleiding geven om tegenwerpingen te maken. Tijdens Zijn 3½ jarige bediening hier op aarde werd Jezus toch al “de Bruidegom” genoemd? Het gaat hierbij toch niet om een hoedanigheid van Hem, die eerst en uitsluitend in de eindtijd gekend zal worden? Inderdaad, toen al was onze Heer “de Bruidegom”, maar de Bruiloft was er nog niet! Reeds Johannes de Doper noemde Hem niet alleen “het Lam van God, dat de zonden der wereld wegneemt”, maar ook “de Bruidegom” (zie Joh. 3:29). Jezus Zelf sprak over Zichzelf minstens driemaal als over “de Bruidegom”. Doch bij al die gelegenheden maakte Hij duidelijk, dat Zijn Bruiloft nog in de toekomst lag. In Matthéüs 9 vers 15-16 (zie ook Mark. 2:19-20 en Luk. 5:34-35), waar Hij spreekt over Zijn Gemeente als over “Bruiloftskinderen”, zegt Hij, dat Hij eerst voor lange tijd afwezig zou zijn, VOORDAT Zijn Bruiloft zal plaatshebben (zolang de Bruiloft nog niet heeft plaatsgevonden, kan over de genodigden als over “Bruiloftskinderen” worden gesproken; DAARNA uiteraard niet meer). Dat er een lange tijd overheen zou gaan eer de Bruiloft een aanvang neemt, blijkt ook uit de gelijkenis van de Koninklijke Bruiloft (zie Matth. 22:1-14 en Luk. 14:15-24), waarin Jezus met “de zoon van de koning” ongetwijfeld Zichzelf bedoelt. De onwil onder de genodigden om te komen èn hun onverschilligheid zijn verwijzingen naar de tijden van geestelijke lauwheid en afval van het geloof die, zoals wij in veel andere Schriftgedeelten kunnen lezen, in de laatste dagen zullen aanbreken. De gelijkenis van de tien maagden (zie Matth. 25:1-13) leert ons tenslotte, dat wij de Bruiloft bij Jezus’ wederkomst hebben te verwachten (zie vers 13).

Tot zover de “Boekbespreking”. Als u deze studie wilt lezen, KLIK HIER.

A. Klein